A.F.A.M. Wetzer, 27 juli 2007
De noordzijde van de markt is een van de oudste bebouwde plekken van 's-Hertogenbosch. Op deze stroomrug van de rivier de Aa (deze tak heette later Binnendieze toen ze binnen de stadsmuren kwam te liggen) vond de eerste bebouwing plaats. Al in het begin van de vijftiende eeuw stond op deze plaats een adelijk huis dat eigendom was van Dirck de Roover, ridder, heer van Nemelaer. Een eeuw later, in 1502, was Lodewijk Beijs eigenaar. Volgens de Bossche kroniekschrijver Molius bood Beijs gastvrijheid aan keizer Maximiliaan van Oostenrijk en zijn tweede echtgenote Bianca Maria Sforza. Volgens een andere kroniekschrijver, Cuperinus, verbleef echter allen de keizerin bij Lodewijk Beijs en logeerde de keizer in het Predikherenklooster. Dat was voor hem een vetrouwd adres: tijdens het veertiende Kapittel van het Gulden Vlies in 1481 had ook hij zijn intrek genomen bij de Predikheren. Door de aanwezigheid van de keizer in de stad kwamen er ook veel hoge edelen en werden er streekspelen, paardenwedlopen en andere vermakelijkheden georganiseerd. Lodewijk Beijs zelf was een rijk koopman en verwierf vermaardheid doordat hij twee keer op een pelgrimstocht naar het Heilig Land was geweest en een keer naar de berg Sinaï. Van deze pelgrimage profiteerde de Sint Jan: de relikwieën die hij meebracht, werden daar bewaard in het altaar van Sint Catharina. In 1639 was het gedaan met de functie van woonhuis voor De Leeuwenborgh. Het werd aangekocht door de Raad van State en de hoofdwacht werd erin gevestigd. Op 22 augustus 1703 verkocht de Raad van State het pand aan Nicolaas Pardijck, die daarbij wel verplicht werd het te herstellen en te vernieuwen volgens het bestek. Ook zou hij het moeten onderhouden zolang de hoofdwacht er in was gevestigd. Het Rijk betaalde daarvoor 270 gulden huur per jaar. De hoofdwacht werd pas in 1869 overgebracht naar de stallen van de veldartillerie aan de Parade. De nieuwe functie van De Leeuwenborgh was die van postkantoor. Van 1869 tot 1896 - toen de post naar de Kerkstraat verhuisde - was hier het postkantoor gevestigd. Na verkoop kreeg het pand een horecafunctie. Ook nu nog is hotel Central sterk beeldbepalend voor de noordzijde van de Markt. Het is echter niet meer de voorgevel zoals die er in het begin van de eeuw aanwezig was. De gevel is geheel veranderd en er kwam een verdieping bij. Ook onder de grond is er het een en ander veranderd. De aanwezige middeleeuwse kelders hebben bij de laatste verbouwing schade opgelopen, al lijken ze nu nog steeds authentiek. Logeerden er 500 jaar geleden keizerlijke gasten, ook nu biedt Leeuwenborgh eenmaal per jaar gastvrij onderdak aan een 'vorstelijk' persoon: prins Amadeiro van Oeteldonk. |
In 1422 wordt het pand als stenen huis omschreven. Het is dan in bezit van de adellijke familie De Rover. In het begin van de 16de eeuw is de belangrijke koopman Louis Beys bezitter. Hij had persoonlijke banden met keizer Karel V en koning Philips II, wiens vrouw in 1504 in 'De Leeuwenburg' logeerde. Uit de zettingen in deze periode blijkt dat het huis meerdere onderhuurders huisvest. Na de dood van Beys omstreeks 1519 wordt het huis, dat dan omschreven staat als een stenen huis en erf met verschillende bouwsels en bouwwerken, een stenen brug met een poort over het water en een tuin aan de overzijde van het water, verkocht aan de invloedrijke Maarten van Campen. Hij noemt het huis voortaan 'De Campenshuyzing'. In het cijnsboek van 1520 staat Lodewijk Beys nog genoteerd als cijnsplichtige voor een perceel van 44½ voet (= 12,80 m). Dit is meer dan de breedte van het stenen huis, maar minder dan de totale breedte van het perceel met de naastgelegen steeg, Achter Het Hert. Waarschijnlijk behoorde de steeg voor de helft tot het perceel. De poort is overbouwd met een bouwlaag. De gevel van dit poorthuis heeft een gekanteelde bovenzijde en een groot venster met een luifel. Er is ook sprake van een perceel van 77 voet (= 22,15 m) aan de overzijde van de Marktstroom, dat aan Coen Alephs toebehoort. Dit terrein is bereikbaar via een poort boven het water. Volgens opgave in het haardenregister verhuurt de weduwe Van Campen het huis in 1553 aan verschillende personen. Zij blijkt er zelf ook te vertoeven, aangezien ze voor vijf schouwen, één 'brouwgetouw', één 'stove' en één bakoven moet betalen. Verder wonen er in de kelders meerdere mensen, die voor twee stookplaatsen moeten betalen. Ook worden er nog drie huurders vermeld met één schouw en één met twee schouwen. Uit de zetting van 1552/'53 blijkt dat enkele van deze huurders op het achterterrein zitten. Daar staan meerdere kameren die bereikbaar zijn vanaf de markt via de poort. De huurders oefenen verschillende beroepen uit, zoals zadelmaker, laarzenmaker, 'plechster' en mogelijk dat van ketelaar. Het cijnsboek van 1573 vermeldt naast de heffingen voor de twee percelen ook een bedrag voor een 'uuysteck' voor aan het huis. Hiermee zal de nu nog aanwezige bebouwing vóór het huis bedoeld zijn. Uit het archief van de Rekenkamer van Brabant blijkt dat in 1612 aan de schepen Rogier van Broeckhoven vergunning is verleend voor deze 'uitsteek', die 24 voet (= 6,90 m) lang en 8 voet (= 2,30 m) breed mag zijn. De lengte komt overeen met de voor het huis aangetroffen straatkelders. De luifel diende, zo meldt het archiefstuk, ter opluistering van de stad en om er een 'hangende kamer' op te bouwen. Naast de twee straatkeldertjes bevond zich een oudere kelderingang die, zo is tijdens het bouwhistorisch onderzoek komen vast te staan, reeds bij de bouw van het huis in de 13de of begin 14de eeuw is aangebracht. De grote, deels boven het maaiveld gelegen kelder zal in aanvang een houten balklaag gehad hebben. In de 15de eeuw is deze vervangen door kruisribgewelven op natuurstenen zuilen. De deels uit tufsteen vervaardigde gewelfribben waren gepolychromeerd. De oorspronkelijke keldervloer lag op maaiveldhoogte van het achtererf. De kelder was vandaar uit eenvoudig | 206 |
toegankelijk. In de grote kelder bevond zich mogelijk een stookplaats aan de rechterzijde in de tweede nis. In de onderkelderde smalle achtervleugel zal de tweede stookplaats gezeten hebben, die in het haardenregister vermeld is. In de grote zaal op de bel-etage zal ongetwijfeld een stookplaats gezeten hebben. In een schepenprotocol uit 1488 is het interieur beschreven. In de 'grooter cameren' is er 'dat beschot metten portael ende die tridzoer..... ende noch dat beschot metter cootzen in der stoven staende ende die tridzoer daer oick inne staend, die passye op lijnwaet gemaict inder groeter cameren ende sunte Michiel gemaict op een kleet inder grooter cameren'. Of met deze 'grooter cameren' de zaal op de bel-etage wordt bedoeld, is niet met zekerheid te zeggen, aangezien er ook sprake is van 'gemaelde clederen in die bogen vander zalen'. Zowel op de bel-etage als de eerste verdieping bevonden zich spaarbogen in de zijmuren. De 'zalen' kan ook op de verdieping zijn geweest. Er was sprake van een keuken, waarin 'dat hautwerk vander koetsen' stond. De keuken zal zich in het achtergedeelte van de bel- | 207 |
etage bevonden hebben, afgescheiden door een dwarsmuur. In deze muur zullen de rookkanalen zijn aangebracht, waar de bovenvermelde 'stoven' op zullen zijn aangesloten. Het achterhuis bezat, evenals het voorhuis, samengestelde balklagen met zware korbelen en halve muurstijlen. De balklagen van het achterhuis waren op een zwaardere belasting berekend, aangezien de moerbalken veel dichter bij elkaar lagen. Hier bevonden zich in de linker zijmuur kleine ramen. Diende het achterhuis oorspronkelijk voor opslag? De zolders dienden, gezien de luiken in de voorgevel, in ieder geval voor opslag. Op de beide 16de-eeuwse schilderijen staat het huis met een stenen trapgevel afgebeeld. In de top zitten ronde blindnissen. Op de eerste en tweede verdieping zijn kruisvensters, die op een woonbestemming duiden. De wanden van deze ruimten waren, zoals we reeds zagen, voorzien van spaarboognissen die met 'gemaelde clederen' behangen waren. Men kon de zaal vanaf de straat betreden via een beschoten 'portael'. Dit portaal zal zich achter de toegangsdeur in het midden van de voorgevel bevonden hebben. Over de gebouwen op het achtererf zijn we slecht ingelicht. Er was een smallere achtervleugel. Er wordt melding gemaakt van een stenen brug en een poort naar een hof aan de overzijde van de Dieze. | 208 |
Van het huis De Leeuwenburg zijn zes traveeën van de tweebeukige kelders uit de 16e eeuw bewaard. Het plafond van de kelder bestaat uit ribgewelven, die steunen op natuurstenen zuiltjes met vierkante dekstukken. De beschildering van de ribben is een reconstructie van gevonden kleuren bij het kleuronderzoek. Opmerkelijk is dat deze kelder later onder het vroeg middeleeuwsw pand (begin 14e eeuw) is aangebracht. Vermoedelijk heeft de kelder hier oorspronkelijk een houten plafond gehad. |
Hôtel Rademaker206. "De Hoofdwacht", ook "Kamphuis" en "Kamphus". Was tot 1 Febr 1896 Postkantoor. | 29 |
Van het huis De Leeuwenburg zijn zes traveeën van de tweebeukige kelders bewaard, welke ribgewelven op natuurstenen zuiltjes met vierkante dekstukken hebben. Het huis werd in 1671 aangekocht door de Raad van State om er de hoofdwacht te vestigen, tot 1869, toen het als postkantoor werd ingericht. In 1896 geheel verbouwd en Hotel Central huisvestend. |
No. 51 Dit kapitale huis behoorde in 1409 aan Dirck de Roover, ridder, heer van de Nemelaer en in 1502 aan Louis Ryelman genaamd Beys, den zoon van Henrick 1), eenen Bosschen koopman, die zoo voornaam was, dat de gade van Keizer Maximiliaan het niet beneden zich achtte bij hem in dat huis haren intrek te nemen, hetgeen Cuperinus in zijne Kronijk 2) als volgt mededeelt:
In dit jaere (1504) quam ons prinche Philippus, coninck van Castillien, tot Tserhoghenhosch om daer een apparaet ende bereitsel te maken van oerloge ende daer vergaederden groot volck te voete ende te paerde, daer overste capiteynen af gemaect waren die heere van Vergy uut Bourgondien, Cornelis heer van Sevenbergen ende sijn swager Floris heere van IJselsteyn ende grave van Bueren. Dit groot volck is uutten Bosch in Gelderlant getogen, rovende ende brandende ende groote scade bedreven sy int lant ende sy wonnen twee sloten, Middelaer ende Hemert by Huesden, ende die prinche Philippus bleef ten Bosch liggen, want die winter aenstaende was ende tot hem quam ten Bosch die keyser Maximilianus, sijn vader, mit zijn nieuwe huysvrou, die keyserinne genaemt vrou Blancke Maria, des hartogen dochter van Milanen ende sy wert gelogeert aen die Merct naest dat huys int Hart, te weten in Loey Beyshuys, mer die Keyser lach int clooster van den Prekers 3).
Het huis van Louis Beys, - het hierbedoelde n.l. -
| 336 | ||||||||||||
werd in eene Bossche Schepenakte van 1511 gezegd te zijn: huis met erf en open plaats, staande aan de Markt inter hereditatem Heyliger Cruyshart de Colonia ex uno et inter hereditatem Goeswini, filii Goeswini Ghysels, ex alio. Louis Beys, die in de Bossche Schepenakten gezegd wordt te zijn eques auratus terrae sanctae, stierf in 1519, wat Cuperinus t.a.p. aldus vermeldt:
In den jaere van 1519 sterff ten Bosch die vermaerde, een wijl tijts coopman, genuemt Loy Beits. Hy hadde twee mael gheweest tot Jherusalem ende eens opten berch van Sinay, versuekende die heilige maget sinte Katheryn, ende hy bracht sommige reliquien mede van Sinay, als olie, wol, etc. die noch ten Bosch hy sinte Catherynen autaar onderhouden ende vertvaert worden. Sijn sepulture is in Sint Jans kercke voor theilich graft.
Zijne vrouw was blijkens eene Bossche Schepenakte van 1502 (Reg. n° 96 f. 430) Margriet Voss, eerder weduwe van Peter van Strathen (van wien zij deze kinderen had: Gijsbert van Strathen, die, als gezegd, het huis het Hert kocht en Peterken van Strathen, echtgenoote van Coenraert Claeszn.) Elders vond ik als zijne vrouw vermeld Anna Pels, dochter van Jan Gijselbertszn, die dan zijne tweede vrouw zal geweest zijn. Van geen van deze vrouwen had hij kinderen 4), doch hij had wel bastaarden, zooals Maria, Barbara, Margaretha, (welke laatste huwde met Jan Kuyst IJewanszn en hem schonk eene dochter Agnese, de echtgenoote van Engbert Kemp Arendszoon) en Henrick, die in eene Bossche Schepenakte van 1540 (Reg. n° 159 f. 24) genoemd wordt: Henricus Beys, filius naturalis quondam domini Ludovici Beys alias Ryelmans, equestris aurati terrae sanctae.
De vrouw van dezen bastaard was Catharina Potteye 5), dochter van Reinier Janszn, die hem deze kinderen schonk:
| 337 | ||||||||||||
Na doode van Louis Beys verkochten de uitvoerders van diens uitersten wil, zijnde Jordanus van Boert, Johannes van Berckel en Johannes Bacx, het huis de Leeuwenburg, dat alstoen gezegd werd te zijn: domus lapidea et area cum certis aliis structuris et edificiis, pons lapidea cum quadam porta supra aquam et ortus quondam ultra eandem aquam, sitae in Buscoducis ad forum inter hereditatem heredum quondam Goeswini Gysels, vinitoris, ex uno et inter hereditatem heredum quondam Wolteri de Berze ex alio, aan Maarten van Campen Aerdszn, naar wien dat huis de Camphenshuizing is genoemd geworden.
| 338 | ||||||||||||
Van dezen erfde het diens dochter domicella Sophia, geboren uit zijn huwelijk met Geertruid, dochter van Ywaen van Dommelen, stadhouder der leenen van Oud-Herlaer en Sophia van Bree Michielsdr; haar man was Marcelis Walravenszn, die bij haar deze kinderen verwekte: Jacob, Margaretha en Agneta, die huwde met Willem Peterszn en hem schonk een zoon Marcelis en eene dochter Maria, welke de huisvrouw werd van Gerard Dirckszn van Duysel; de beide eerstgenoemde kinderen en de beide laatstgenoemde kleinkinderen verkochten 20 Juli 1590 (Reg. n° 246 f. 375) voormeld huis, dat alsnu omschreven werd als: domus lapidea cum suis penariis ac aliis striicturis et edificiis, vacua hereditas cum certis cameris, ibidem consistentibus, porta ibidem ad forum cum structuris supra eandem portam, transitus versus diciam vacuam hereditatem ac cameras, quaedam alia porta ibidem juxta aquam, ab hac parte aquae consistentes sive sitae, cum dicto ponte lapideo supra aquam et quidam ortus ultra eandem aquam situs esse disnoscuntur et pronunc siti sunt ibidem inter hereditatem Johannis Anthoniszn, communiter appellatam 't Hort, ex uno et inter hereditatem Rogeri de Broeckhoven, filii quondam Petri de Broeckhoven, usque ad primodictam aquam et ultra eandem aquam inter heredidates diversorum hominum, ex alio, tendentes a communi foro retrorsum ultra dictam aquam ad hereditatem seu pratum Majoris Hospitalis in Buscoducis, etiam communi Diesa seu aqua interfluente. Kooper werd toen daarvan genoemde Rogier van Broeckhoven, die schepen en bierbrouwer, alsmede kapitein der Handboogschutterij te den Bosch was 7) en zoon van Peter Gielis(Egidius)zn 8) en Judith van Doerne. Van zijne vrouw Elisabeth van Jabeeck had hij deze kinderen:
| 339 | ||||||||||||
De sub a genoemde mr. Nicolaus van Broeckhoven erfde blijkens akte van boedelscheiding van 21 April 1668 het huis de Leeuwenburg van zijnen vader en legateerde het aan zijnen genoemden oomzegger Rogier van Broeckhoven en diens kinderen voor de helft en aan de kinderen van de dochter zijner moeizegster Josina van Broeckhoven, echtgenoote van Arnoud van Horenbeeck, zijnde de kinderen van Catharina van Horenbeeck eu haren man Simon van Breugel, met namen: Arnout van Breugel, Aldegonde en Agnes van Breugel, voor de wederhelft. Deze legatarissen verkochten 22 Augustus 1671 (Reg. n° 471 f. 301) het huis de Leeuwenburg met den vrydom van een secreet, ten behoeve van de soldaeten te konnen stellen ter plaetse daer men sulcx sal goetvinden, aan Cornelis Kuchlinus, ontvanger van de gemeene middelen te den Bosch, ten behoeve van den Raad van State. Dit College kocht dat huis, hetwelk in eene Bossche Schepenakte van 1639 gezegd werd
| 340 | ||||||||||||
te zijn de huysinge genoemt Leeuwenborch met poorte, poirtcamerken ende kelders, gestaen ende gelegen binnen dese stadt aen de gemeyn marckt tusschen huys ende erve, genoempt in den Herdt, toebehoorende mr. Pieter van Wamel, apothecaris, aen de een zyde ende aen de andere zyde het huys in de Croone van Vranckrijck, om het te doen dienen tot een corps de garde of hoofdwacht, die tot dusverre gevestigd was in den kelder onder de vestibule van het Stadhuis (Notulen der stad van 27 Februari 1638 Register Zonst). Den 22 Augustus 1703 (Reg. n° 516 p. 32) droeg de Raad van State den eigendom van het huis de Leeuwenburg weder over aan Nicolaas Pardyck onder voorwaarde dat deze het zou herstellen en vernieuwen volgens bestek en ook onderhouden, zoolang als het tot hoofdwacht dienen zou, alsmede dat deze het daartoe aan het Rijk zou verhuren, voor welk een en ander het Rijk hem zou betalen eene jaarlijksche huur van fl 270. Dit contract is blijven voortduren tot het jaar 1869, als wanneer de hoofdwacht van dat huis is overgebracht geworden naar den stal der veldartillerie aan de Paradeplaats. Het eigendomsrecht van particulieren op het hierbedoeld huis sloot echter niet uit, dat de gemeente den Bosch in het jaar 1718 tegen den voorgevel daarvan een zonnewijzer plaatste. Na doode van genoemde Pardyck kwam het huis, waarin de hoofdwacht gevestigd was, aan verschillende eigenaren; zoo werd 11 Juli 1743 (Reg. n° 563 f. 155 vso) ten laste van Wouter van den Endepoel 10) aan Hendricus Smits gerechtelijk verkocht één vierde in de Hooftwagt met deszelfs soldering een kelders, staande aan de Markt, ex uno het huis der erven van den heer Minten, ex alio het huis van Ruben van Hooven, een gang 11), loopende achter naar de Vogelmarkt, tusschen beide
| 341 | ||||||||||||
liggende, strekkende het erf daarvan zich achterwaarts uit tot aan de Vogelmarkt. Den 28 April 1747 (Reg. n° 564 f. 178 vso) verkocht Godefridus van Amelsvoort, wonende te den Bosch, één vierde in de Huysinge de Hoofdwagt aan zijne broeders en zusters Quirinus, Migiel, Catharina, Anna en Louwisa van Amelsvoort, waarna den 2 Juni 1758 (Reg. n° 577 f. 42 vso) deze laatsten, - welke nu gezegd weerden te zijn Catharina en Anna van Amelsvoort, wonende te den Bosch, Michiel van Amelsfoort, pastoor te Cromvoirt, Quirinus van Amelsfoort, koopman te den Bosch en Louisa van Amelsfoort, - laatstbedoeld één vierde in het huis en gebouwen, gebruikt wordende tot des Garnizoens hoofdwacht, staande tusschen het huis van Jean Watrin, een doorgang tusschen beiden zijnde, ex uno en het huis van den apotheker Gessler ex alio en zich uitstrekkende achterwaarts tot aan de oude Vogelsmarkt, verkochten aan Petrus van den Endepoel, pastoor te Schijndel, Anna van den Endepoel, ook wonende aldaar, Quirinus Ludovicus, Antony en Jan van den Endepoel, van wie de laatste woonachtig was te den Bosch, Johanna en Johanna Maria van den Endepoel te Turnhout. Gerardus Cornelis Smits, Franciscus Ludovicus van Koenen, vaandrig te Venlo, als gehuwd met Anna Elisabeth Smits, Maximilianus Josephus Ignatius baron van Schenck van Nydeggen, luitenant te Utrecht, als gehuwd met Johanna Maria Catharina Smits, en Mechtildis Smits, verkochten voorts 20 Juli 1789 (Reg. n° 597 f. 55 vso) één vierde in de Hoofdwacht - waarvan toen twee andere vierden ter tocht toebehoorden aan Jan van Venroy en het overige één vierde aan Jan van den Endepoel, zijnde het hun toekomend één vierde hun aangekomen van hunnen vader mr Gerard Smits, die het geërfd had van zijne ouders, - aan Godefridus van Lanschot, koopman, woonachtig te den Bosch. De voorschreven ter tocht bezeten twee vierden van de Hoofdwacht met deszelfs zolderingen en kelders werden 10 April 1792 (Reg. n° 598 f. 23 vso) door Christiaan Richt, vleeschhouwer te den Bosch, als gehuwd met Antonetta van Venroy, Francis van Son, koopman te den | 342 | ||||||||||||
Bosch, als gehuwd met Helena van Venroy, Godefridus Johannes van Santen, vleeschhouwer te den Bosch, als gehuwd met Wilhelmina van Venroy en de voogden over Margaretha van Venroy, minderjarig kind van Johannes van Venroy en Josina Smulders, verkocht aan voornoemden van Son. Nadat het huis de Leeuwenburg had opgehouden hoofdwacht te zijn, werd het postkantoor, wat het bleef tot htet jaar 1896, als wanneer het postkantoor naar het tegenwoordig gebouw in de Kerkstraat werd overgebracht; het is toen geworden het hotel Central, wat het nu nog is.
Naast de Westzijde van dit huis staat het huis De Kroon van Frankrijk.
| 343 |
Noten | |
1. | Reg. n° 97 f. 37 vso. |
2. | Dr. C.R. Hermans Kronijken p. 72. |
3. | Zie nog van Heurn Historie I p. 408. |
4. | Volgens Taxandria III p. 289 echter zou Louis Beys een zoon Arnold Beys gehad hebben. |
5. | Haar broeder was Philips Potteye; deze had een zoon Willem. |
6. | Deze Henrick Heeren zal dezelfde geweest zijn als die Henrick Heeren, welke in eene Bossche Schepenakte van 1562 optrad als man van Willemken, de dochter van Henrick Willemszoon Gast en Dorfken, de dochter van Anthonis die Wael genaamd Jonckers (welke echtelieden ook nog eene dochter Dorfken Gast hadden, welke huwde met Henrick Kemp, zoon van Henrick en Elisabeth van den Hanenberch. Reg. n° 266 f. 371) |
7. | Hij stierf 14 September 1624. |
8. | Gielis of Egidius van Broeckhoven had van zijne vrouw Mechtildis van Delft (dochter van Nicolaas van Delft genaamd van Henxtum en Angelina van Gewande) behalve den in Deel II p. 567 genoemden Gielis, ook nog deze zonen: a. Henrick, die huwde met Mathia, dochter van Jacob van Driel, den zoon van Henrick, den zoon van Gerard van Vladeracken (Reg. n° 105 f. 455 vso); b. Peter, wiens zoon mr. Henrick van Broeckhoven, schepen en pensionaris van den Bosch was en Johanna van Weerdt gezegd van der Stegen huwde, bij wie hij verwekte een zoon mr. Peter van Broeckhoven, in Deel I p. 240 genoemd. |
9. | Taxandria XIX p. 276. Zie nog Deel II p. 332. |
10. | Wouter van de Endepoel te Schijndel wordt in eene Bossche Schepenakte van 1771 gezegd te zijn een halve broeder van den architect Cornelis Pardyck. |
11. | Deze gang was het in het laatst der 19e eeuw gedicht steegje, genaamd Achter het Hord (= Hert). |
1980 |
Lea Smulders, Peter-Jan van der HeijdenRademaker Centra(a)l. Het leven van een Bossche horecafamilies.n. (s.l. 1980) |
|
1988 |
RedactieNieuwe gevel voor een eeuwenoud pand. Kalk een onderschat element in een buitenbepleisteringMebest 1 (1988/1989) 8-13 |
|
1994 |
Henny MolhuysenAchter de voorgevel : De LeeuwenborghBrabants Dagblad donderdag 21 april 1994 (foto) |
|
1996 |
Jacques Luyckx, Frans Vennix, Karin Rademaker, Gras, Rob van de LaarHotel Central. Centrum van cultuur en vermaak 1905-1995Golden Tulip Hotel Central ('s-Hertogenbosch 1996) |
|
1999 |
RedactieReinier van Arkel en het Groot ZiekengasthuisKringNieuws 4 (1999) 7 |
1912 |
H.W. Valk (architect)In de periode 1912-1919 verbouwing en uitbreiding. |
|
1928 |
H.W. Valk (architect)In de periode 1928-1955 diverse verbouwingen. |
1910 | wed. D.P. de Booij-Schiedges (fab. in milit. equipementst.) |
1961 | A.J. Rademaker (Hotel Central) |
1865 | J.J. Gostelie (sigarenfabrijkant en winkelier in koloniale waren) |
1875 | J.J. Gostelie (sigarenfabriekant en winkelier in kolonialewaren) - J.L. de Jong (partikulier) |
1881 | Comp. J.R. en H. Gostelie & (fabriekanten in talk en handelaren in margarine) |
1902 | J.J. Jzn. Gostelie (sigarenfabrikant) |
1908 | wed. D.P. de Booij-Schiedges (fabr. in Milit. equipementst.) - Firma wed. J.J. Gostelie (tabakskerverij) - Jan Gostelie (sigarenfabrikant) - B. Meeuwissen (winkeljuffrouw) |
1910 | Firma wed. J.J. Gostelie (tabakskerverij) - Jzn., Jan Gostelie (sigarenfabrikant en winkelier) - B. Meeuwissen (winkeljuffrouw) |
1928 | L.J. Jonkergouw - wed. L.J. Jonkergouw |
1943 | L.J. Jonkergouw (horlogemaker) - wed. C. Jonkergouw-Kuijpers |
1961 | A.J. Rademaker (Hotel Central) |
1910 | J.P.E.J. Rademaker (hotel café restaurant) |
1943 | W.M. Kweens (colporteur) - A.W. de Pauly - O.A.E. Verhagen - R. Verhagen |
1961 | A.J. Rademaker (Hotel Central) |
1875 | Th. Hoijer (directeur van het postkantoor) |
1881 | Th. Hoijer (directeur van het postkantoor) |
1905 | Rademaker |
1910 | J.P.E.J. Rademaker (hotel café restaurant) |
1928 | Th.W. van den Berg - A.J.F. van den Bosch - J. Elemans - A.C.A.M. von Eugen - Hotel Central - J.P. Rademaker - J.P.E.J. Rademaker |
1943 | J.P. Rademaker (hotelhouder) - mr. E.D.H.M. Verbeek (griffier bij het kantongerecht) |
1961 | A.J. Rademaker (Hotel Central) |
2005 | ? (restaurant De Leeuwenborgh) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 62
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 9
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 191